De onbloedige behandelingen van de fracturen worden ingedeeld in twee groepen. De essentiële maatstaf voor die indeling is de verandering van de anatomische toestand welke de reductie teweegbrengt : een controleradiografie moet daarvan het bewijs leveren. De omschrijvingen van de eerste groep slaan op de behandeling van de fracturen zonder repositie met orthopedische toestellen : gips, beugels, spalken, kleef- of gewone banden. Die omschrijvingen mogen slechts eenmaal per behandeling van een zelfde fractuur worden aangerekend. Deze regels gelden ook voor de omschrijvingen die voorkomen onder de titel "Behandelingen van fracturen met of zonder repositie". De omschrijvingen van de tweede groep hebben betrekking op de behandeling van fracturen met repositie; ze omvatten het aanleggen van contentiemiddelen van welk type ook. De behandelingen met continue tractie mogen als behandelingen met repositie worden aangezien. Bij de behandelingen van een zelfde fractuur ogen de omschrijvingen "Behandelingen van fracturen zonder repositie" en "Behandelingen van fracturen met repositie" niet na elkaar worden aangerekend. De voorlopige contentie vóór een repositie wordt getarifeerd volgens de verstrelling aangeduid met de rangnummers 145250 - 145261.
De behandelingen van luxaties omvatten de contentie, ongeacht het type ervan.
De vernieuwing van een gipsverband in de loop van de behandeling van een fractuur of luxatie mag enkel twee keer aangerekend worden in de termijn van 6 weken, vanaf de datum van de initiële behandeling, volgens de omschrijvingen die voorkomen onder de titel Gipstoestellen.
De vervanging van stiften of schroeven doorheen de beenderen in de loop van een continue tractie wordt aangerekend volgens de verstrekking aangeduid met de rangnummers 280114 - 280125.
De continue tracties en gipstoestellen na een heelkundige bewerking worden aangerekend tegen 50 % van de waarde die is opgegeven onder de titels "Gipstoestellen" en "Continue tracties".